Terug
Gepubliceerd op 01/07/2022

Besluit  gemeenteraad

di 28/06/2022 - 19:30

581.16 - Nieuw zonaal Evenementen-reglement Hulpverleningszone Vlaams Brabant Oost

Aanwezig: Adinda Claessen, voorzitter van de gemeenteraad
Bart Clerckx, burgemeester
Hanna Van Steenkiste, Katrien Timmermans, Jos Rutten, Kris Debruyne, Mattias Bouckaert, schepenen
Francis Van Biesbroeck, Maggy Steeno, Paul Vleminckx, Tom Teck, Patrice Lemaitre, Mark Binon, Josien Van Dyck, Fien Gilias, Diana Bulens, Gerrit Versyck, An Geets, Paul Pues, raadsleden
Marijke Pertz, algemeen directeur
Verontschuldigd: David Huygens, Bram Holemans, raadsleden
Juridische gronden

Decreet lokaal bestuur en uitvoeringsbesluiten.

Feiten en context

Op 20 december 2021 kregen we onderstaande mail van de Hulpverleningszone Vlaams Brabant Oost : 

In de zoneraad van 24 november 2021 werden de ontwerpen van het zonale horeca- en evenementenreglement goedgekeurd. Door deze beslissing dienen alle horecazaken en evenementen binnen de 32 gemeenten van onze zone die deze reglementen bekrachtigen te voldoen aan dezelfde voorschriften. Ook bieden deze nieuwe reglementen de mogelijkheid om bestaande verouderde politiereglementen op te heffen.

Beide reglementen hebben een lange weg moeten afleggen. Vooreerst hebben  verschillende voorbesprekingen plaats gehad in het bestuur van de zone.  Daarna werden beide reglementen (omwille van corona) digitaal toegelicht aan de verschillende gemeenten en betrokken stakeholders. Op basis van verschillende reacties vanuit de gemeenten werden FAQ's opgesteld waarin bijkomende verduidelijkingen zijn opgenomen. 

Wij verzoeken hierbij om beide reglementen te laten goedkeuren binnen jullie respectievelijke gemeenteraden en dit met ingang vanaf 1 juni 2022. 

Argumentatie

De dienst vrije tijd neemt kennis van beide reglementen en onderneemt volgende stappen :

- volgen van info-avond in Tienen door de brandweer door Gert en Geertrui

- bijeenkomst van de horeca-ondernemingen en de evenementen-verenigingen om dit reglement toe te lichten door een spreker van de brandweerzone in september 2022

- doorsturen van de reglementen, ter kennisname, naar volgende adviesraden : jeugd, sport, cultuur, lokaal ondernemen

- aanpassen van het evenementen-aanvraag-formulier met onderschrijving dat het evenementen-reglement werd gelezen en zal worden opgevolgd

Publieke stemming
Aanwezig: Adinda Claessen, Bart Clerckx, Hanna Van Steenkiste, Katrien Timmermans, Jos Rutten, Kris Debruyne, Mattias Bouckaert, Francis Van Biesbroeck, Maggy Steeno, Paul Vleminckx, Tom Teck, Patrice Lemaitre, Mark Binon, Josien Van Dyck, Fien Gilias, Diana Bulens, Gerrit Versyck, An Geets, Paul Pues, Marijke Pertz
Voorstanders: Adinda Claessen, Bart Clerckx, Hanna Van Steenkiste, Katrien Timmermans, Jos Rutten, Kris Debruyne, Mattias Bouckaert, Francis Van Biesbroeck, Maggy Steeno, Paul Vleminckx, Tom Teck, Patrice Lemaitre, Mark Binon, Josien Van Dyck, Fien Gilias, Diana Bulens, Gerrit Versyck, An Geets, Paul Pues
Resultaat: Goedgekeurd met eenparigheid van stemmen.
Besluit

Artikel 1 : De gemeenteraad keurt het nieuwe evenementen-reglement van de Hulpverleningszone Oost Vlaams Brabant goed :

Hoofdstuk 1: Algemene voorwaarden


1. Algemeen


Dit hoofdstuk bepaalt de minimale veiligheidseisen waaraan tijdelijke inrichtingen en evenementen moeten voldoen om:
- het ontstaan, de ontwikkeling en de voortplanting van brand te voorkomen;
- de veiligheid van de aanwezigen te waarborgen;
- preventief het ingrijpen van de brandweer te vergemakkelijken


Het exploiteren van een inrichting vermeld onder artikel 1.1 van deze reglementering is onderworpen aan een toelating af te leveren door de burgemeester, na advies van de brandweer.


2. Toepassingsgebied


Artikel 1.1
Onverminderd de voorschriften van andere reglementeringen, vermeld in artikel 1.2, die van toepassing kunnen zijn, zijn de bepalingen van dit zonaal reglement van toepassing op alle tijdelijke inrichtingen waar het publiek kosteloos, tegen betaling of op vertoon van een lidkaart toegang heeft.
Onder deze inrichtingen worden o.a. verstaan: tenten voor straatfeesten, buurtfeesten, muziekoptredens, tentoonstellingen, voorstellingen, enz...
De algemene voorwaarden gelden voor alle evenementen met minder dan 3000 bezoekers.
Indien er meer dan 3000 bezoekers gelijktijdig kunnen aanwezig zijn, wordt er, na aanvraag, een advies op maat door de brandweerzone afgeleverd.
Artikel 1.2
- De toepasselijke artikels van het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming (ARAB): art. 52 www.werk.belgie.be
- Codex welzijn op het werk, Boek 3, Arbeidsplaatsen, Titel 2, Elektrische installaties www.werk.belgie.be
- Codex welzijn op het werk, Boek III, Arbeidsplaatsen, Titel 3, Brandpreventie op de arbeidsplaatsen www.werk.belgie.be
- Codex welzijn op het werk, Boek III, Arbeidsplaatsen, Titel 5, Opslagplaatsen voor ontvlambare vloeistoffen www.werk.belgie.be
- Codex welzijn op het werk, Boek 3, Arbeidsplaatsen, Titel 6, Veiligheids- en gezondheidssignalering www.werk.belgie.be
- Koninklijk Besluit van 8 september 2019 tot vaststelling van:
o Boek 1 betreffende de elektrische installaties op laagspanning en op zeer lage spanning
o Boek 2 betreffende de elektrische installaties op hoogspanning
o Boek 3 betreffende de installaties voor transmissie en distributie van elektrische
energie http://www.werk.belgie.be/defaultTab.aspx?id=593
- De eventueel van toepassing zijnde politieverordening omtrent de brandveiligheid op evenementen en in horecazaken.
- Vlarem II, Hoofdstuk 6.11, Verbranding in open lucht https://navigator.emis.vito.be/mijn-navigator?woId=62333
- Wet van 28 mei 1956 betreffende ontplofbare en voor de deflagratie vatbare stoffen en mengsels en de daarmede geladen tuigen (BS 09.06.1956)
- het Koninklijk besluit van 30 oktober 2015 betreffende het op de markt aanbieden van pyrotechnische artikelen
- Koninklijk besluit van 23 september 1958 houdende algemeen reglement betreffende het fabriceren, opslaan, onder zich houden, verkopen, vervoeren en gebruiken van springstoffen
- Het KB van 18 juni 2013 betreffende de uitbating van kermistoestellen
- De norm EN-13782 tijdelijke constructies, tenten en veiligheid
- Voor evenementen waarvoor geen geldende voorschriften voorhanden zijn, zal de brandweerzone veiligheidsmaatregelen adviseren steunend op de geest en de logica van de wetgeving en hun beroepservaring


3. Terminologie


Artikel 1.3
Voor de terminologie (indien van toepassing) wordt verwezen naar bijlage 1 van het K.B. van 7 juli 1994 en latere wijzigingen tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan nieuwe gebouwen moeten voldoen.
Artikel 1.4
Voor de classificatie inzake reactie bij brand van de materialen wordt verwezen naar bijlage 5/1 van het koninklijk besluit van 12 juli 2012 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen. De reactie bij brand van een bouwmateriaal is het geheel van eigenschappen van dit bouwmateriaal met betrekking tot zijn invloed op het ontstaan en op de ontwikkeling van een brand.
Artikel 1.5
Onder netto-oppervlakte van een inrichting wordt verstaan de oppervlakte van een inrichting toegankelijk voor het publiek, verminderd met de oppervlakte van de tapkasten, podiums, vestiaires en sanitair.
Artikel 1.6
De nuttige breedte van een vluchtruimte (trappen, overlopen, sassen, evacuatiewegen, vluchtterrassen, ...) is de vrije breedte zonder enige hindernis tot op een hoogte van ten minste 2 m.
Artikel 1.7
Terrasverwarmer: vast gemonteerde en/of tijdelijk opgestelde verwarmingstoestellen die bedoeld zijn om de buitenlucht op te warmen (zoals warmtestralers, infraroodstralers, patio heaters, …) en ongeacht of deze op elektriciteit, aardgas of vloeibaar gemaakte petroleumgassen werken.
Artikel 1.8
Feesttent: een tent of een aaneenschakeling van verschillende tenten met een oppervlakte groter dan 100m² waar bezoekers worden toegelaten.


Hoofdstuk 2: Maximaal toegelaten aanwezigen


Artikel 2.1
Het aantal toegelaten personen in een inrichting is afhankelijk van de netto oppervlakte:
o het minimum aantal toegelaten personen bedraagt 1.4 personen per m²;
o het maximum aantal toegelaten personen bedraagt 2.5 personen per m²;
De organisator bepaalt hoeveel personen hij wil toelaten rekening houdend met het opgelegde minimum en maximum. In functie van het aantal toegelaten personen, bepaald door de organisator, wordt het minimum aantal uitgangen bepaald op basis van artikel 4.1.
Artikel 2.2
De exploitant en eventuele organisatoren zullen maatregelen (o.a. beperking aantal toegangskaarten, telsysteem, ...) nemen om ten alle tijde overschrijding van dit aantal te voorkomen.


Hoofdstuk 3: Inplanting en toegangswegen
Artikel 3.1
De brandweer moet op elk moment het evenement kunnen bereiken. Hiervoor moet er een minimale vrije doorgang van 4 m breedte en 4 m hoogte voor het opstellen en doorlaten van de brandweervoertuigen voorzien worden.
Artikel 3.2
De toegangswegen zijn zo aangelegd dat deze een vrachtwagen van 15 ton kunnen dragen.
Artikel 3.3
Indien er bochten aanwezig zijn in de toegangswegen moeten deze minimaal volgende eigenschappen bezitten: 11 m draaicirkel aan de binnenkant en 15 m aan de buitenkant.
Artikel 3.4
Er mogen tafels, stoelen, luifels, bloembakken en vuilnisbakken geplaatst worden in de vrije doorgang op voorwaarde dat deze onmiddellijk kunnen verwijderd worden. Er moet echter steeds een minimale doorgang van 2.5 meter zonder obstakels vrij blijven.
Artikel 3.5
De aanwezige hydranten en waterwinplaatsen moeten steeds vrij bereikbaar zijn voor interventievoertuigen.
Artikel 3.6
Het evenement (tent of afgebakend terrein) mag maximaal 60 m verwijderd zijn van een verharde opstelplaats.
Artikel 3.7
De bereikbaarheid van andere gebouwen mag niet in het gedrang komen door de opstelling van het evenement.


Hoofdstuk 4: Evacuatie


1. Algemeen


Artikel 4.1
Elke inrichting moet minstens:
o 1 uitgang hebben bij een bezetting van minder dan 100 personen;
o 2 uitgangen (diagonaal) hebben bij een bezetting van 100 tot 499 personen;
o 2+n uitgangen hebben waarbij n het geheel is onmiddellijk groter dan de deling door 1000 van de maximale bezetting van de tent
Het minimum aantal uitgangen kan door de brandweer verhoogd worden in functie van de maximale bezetting en/of de inrichting (vorm) evenals van de activiteiten die er zullen plaatsvinden.
Artikel 4.2
De uitgangswegen, uitgangen en deuren moeten een totale nuttige breedte hebben die tenminste gelijk is, in centimeters, aan het aantal personen die ze moeten gebruiken om de uitgangen te bereiken. Indien aanwezig, moeten de trappen een totale nuttige breedte hebben die tenminste gelijk is, in centimeters, aan dat getal vermenigvuldigd met 1,25 indien ze afdalen naar de uitgang, en vermenigvuldigd met 2 indien ze stijgen naar de uitgang.
Een afwijking op artikel 4.1 en 4.2 kan worden toegestaan indien de organisator kan aantonen dat de effectiviteit van de ontruiming minimaal gelijkwaardig is. Het bewijs hiervan kan geleverd worden door middel van een evacuatiestudie.
Artikel 4.3
Uitgangen zijn minimum 80 cm breed. De vrije hoogte is minimum 200 cm over de gehele breedte (let op met tentflappen). De uitgangen moeten gelijkmatig verdeeld zijn over de te gebruiken ruimte om een veilige evacuatie te garanderen van alle aanwezigen. De uitgangen moeten volledig vrij zijn en leiden steeds rechtstreeks naar de openbare weg of een gelijkaardige veilige plaats. Ze mogen niet door andere ruimten, gebouwen of inrichtingen passeren. De deuren draaien open in de vluchtzin of moeten in geopende stand kunnen worden geblokkeerd. Draaideuren zijn verboden.
Artikel 4.4
Tijdelijke inrichtingen die verduisterd worden of die na het intreden van de duisternis gebruikt worden moeten voorzien worden van veiligheidsverlichting. De veiligheidsverlichting die een voldoende lichtsterkte heeft om een veilige ontruiming mogelijk te maken. De veiligheidsverlichting moet automatisch en onmiddellijk in werking treden bij het uitvallen van de gewone verlichting; zij moet minstens ½ uur zonder onderbreking kunnen functioneren. De veiligheidsverlichting moet minstens een lichtsterkte hebben van 1 lux ter hoogte van de grond.
Een alternatief voor veiligheidsverlichting kan een ontdubbelde energievoorziening zijn.
Artikel 4.5
Indien de openbare verlichting onvoldoende is, moet buiten de inrichting gezorgd worden voor verlichtingspunten nabij de in - en uitgangen en vluchtwegen.
Artikel 4.6
De af te leggen afstand vanuit elk punt van de inrichting tot aan de dichtstbijzijnde uitgang bedraagt maximaal 30 m. Bij een trap wordt de horizontaal afgelegde afstand berekend door de te overbruggen verticale hoogte te vermenigvuldigen met 2.5. De aanwezige trappen moeten een veilige evacuatie van de gebruikers toelaten.
Artikel 4.7
Alle aanwezigen dienen in geval van een incident (brand, gaslek, enz…) op de hoogte gebracht te worden dat ze het evenement dienen te verlaten. In functie van de bezetting, configuratie en aard van het evenement is een gepaste alarmering voorzien. Indien de elektrische voeding gegarandeerd is, kan de geluidsinstallatie gebruikt worden.
Artikel 4.8
Signalisatie van de vluchtwegen dient aangebracht te worden. Deze signalisatie is voor iedereen duidelijk zichtbaar en dient te beantwoorden aan de bepalingen betreffende de veiligheids- en gezondheidssignalering. Voor openluchtevenementen is signalisatie noodzakelijk indien de configuratie, bezettingsgraad of grootte van het evenement dit vereist.
Artikel 4.9
De uitgangen moeten onder toezicht staan van een bevoegd persoon (bv security of organisator) die de vlotte doorgang kan verzekeren.
Artikel 4.10
Er moet een evacuatieplaats worden afgesproken waar de bezoekers in veiligheid gebracht kunnen worden.
Artikel 4.11
Er moet een EHBO post voorzien worden door de organisatie. Deze is aangepast aan de noden van de bezoekers en moet minimaal bestaan uit een verbandkist en één persoon met een EHBO opleiding.


2. Zitplaatsen/tafels


Artikel 4.12
Niet vaste zitplaatsen en tribunes mogen in rijen van maximaal 10 worden opgesteld indien ze over 1 vluchtweg beschikken. Het aantal zitplaatsen mag verhoogd worden naar 20 indien men over 2 vluchtwegen beschikt.
Artikel 4.13
De minimale afstand tussen twee rijen stoelen bedraagt 45 cm gemeten tussen de rugleuning en de voorkant van het zitvlak van de volgende stoel
Artikel 4.14
Om een vlotte circulatie bij gebruik en eventuele evacuatie te garanderen, adviseert de brandweer om de zitplaatsen voor toeschouwers per rij aan elkaar te bevestigen. Een afwijking op dit principe kan worden toegestaan als de organisator kan aantonen dat de effectiviteit van de ontruiming minimaal gelijkwaardig is.
Artikel 4.15
Er moet minimaal 1,2 m afstand gelaten worden tussen twee rijen tafels.


Hoofdstuk 5: Blusmiddelen


Artikel 5.1
De brandweer bepaalt de blusmiddelen in functie van de aard en de omvang van het gevaar.
Draagbare blustoestellen van het type 6 kg poeder ABC of van het type 6 liter water/schuim met minimaal 1 bluséénheid, dienen voorzien te worden à rato van:
· feesttent of gebouw: 1 snelblusser per 150 m²
· promostand of kramen: 1 snelblusser bij veel brandbaar materiaal (vb. kledij,
papier, kaarsen..) elektrische installatie, licht ontvlambare producten, installaties met open vlam, gebruik verwarmingstoestel
· eetkramen/foodtrucks: 1 snelblusser
Bij een verhoogd risico bepaalt de brandweer de blusmiddelen. In functie van de bezetting en de risico’s kan een brandwacht verplicht worden.
Artikel 5.2
De brandblussers moeten goed onderhouden zijn, een jaarlijkse keuring ondergaan, gemakkelijk bereikbaar en oordeelkundig verdeeld zijn over de gebruikte oppervlakte.
Artikel 5.3
De brandblussers moeten worden aangeduid met pictogrammen.
Artikel 5.4
Brandblussers worden bij voorkeur aangebracht op plaatsen waar de organisatie deze makkelijk kan bereiken of waar er bijzondere risico’s zijn (bij in- uitgangen, podia, togen, standen, elektriciteitskasten…).
Artikel 5.5
Brandblussers worden best evenredig verdeeld over de gehele oppervlakte


Hoofdstuk 6: Veiligheidsmaatregelen en afspraken


Artikel 6.1
De organisatie moet een inplantings- en omgevingsplan voorleggen indien het evenement wordt georganiseerd in openlucht, tent of gebouw (niet horeca). Het inplantingsplan bevat minimaal volgende items:
· plan op schaal 1/50
· een legende
· opstellingen (tenten, podia…)
· evacuatiewegen en nooduitgangen
· hulpposten indien aanwezig
· nutsaansluitingen ( gas(flessen opslag), water, elektriciteit)
· blusmiddelen
· eventueel bijzondere risico’s ( vuurwerk, drukpatronen, andere..)
Het omgevingsplan bevat minimaal volgende zaken:
· plan op schaal 1/200
· een legende
· omliggende straten, eventuele parkings, busstelplaatsen
· hydranten
· afgesloten straten of straten met éénrichtingsverkeer
Artikel 6.2
De organisator en alle medewerkers moeten duidelijke instructies ontvangen over de taakverdeling bij brand of ander incident en over het gebruik van de brandbestrijdingsmiddelen. Er moet een veiligheidsverantwoordelijke worden aangeduid die de brandweer begeleidt bij een eventueel incident. Naam en telefoonnummer dient doorgegeven te worden aan de brandweer.
Artikel 6.3
Een geldige verzekering tegen brand en burgerlijke aansprakelijkheid ten opzichte van derden (evenementenpolis) dient te zijn afgesloten.
Artikel 6.4
Er dient een risicoanalyse te worden gemaakt. De risico’s en de veiligheidsmaatregelen om deze risico’s te beperken moeten worden opgesomd (kookvuren, massa volk, elektriciteit,….). Er dienen ook scenario’s te worden opgesteld voor de meest waarschijnlijke incidenten.
Volgende zaken moeten hierin opgenomen worden:
· Lijst verantwoordelijken
· Lijst van veiligheidsmaatregelen
· Type incident (niet limitatief brand, onweer, massahysterie, elektrocutie…)
· Te ondernemen acties bij een incident
· Taakverdeling van de medewerkers bij een incident
· Verzamellocatie
Artikel 6.5
In elke inrichting dient een veiligheidsregister ter inzage te liggen voor de bevoegde personen.
Dit register bevat informatie over veiligheidsvoorschriften en vergunningen:
o keuringsverslagen;
o verzekeringspolis en attest burgerrechtelijke aansprakelijkheidsverzekering tegen brand en
ontploffing (KB. van 28 februari 1990)
Artikel 6.6
De exploitant zal ten alle tijde tot de inrichting toelating verlenen aan de burgemeester en de bevoegde ambtenaren.


Hoofdstuk 7: Elektrische installaties


Artikel 7.1
De algemene verlichting van tenten en/of kramen en gebouwen mag alleen elektrisch gebeuren.
Artikel 7.2
De stroomgroepen (inclusief aarding), elektrische verdeel- en werfkasten dienen na aansluiting ter plaatse gekeurd te worden. Een positief keuringsattest van de elektrische installatie afgeleverd door een erkende dienst voor technische controle moet kunnen voorgelegd worden (in veiligheidsdossier).
Artikel 7.3
Alle elektrische toestellen en verlengsnoeren moeten een CEBEC-keuringslabel dragen.
Artikel 7.4
Stopcontacten en stekkerdozen moeten worden afgedekt of beschermd tegen vocht.
Artikel 7.5
Verlengkabels dienen steeds volledig afgerold te worden en hebben een beschermingsgraad van minimum IP 44. Deze verlengkabels hebben een maximum lengte van 50 meter en een minimumdoorsnede van 2.5 mm².
Artikel 7.6
Elke elektrische installatie dient gekeurd door een Externe Dienst voor Technische Controle (EDTC). Hieruit moet blijken dat de inrichting voldoet aan de geldende wettelijke en reglementaire teksten, evenals aan het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties. De installatie wordt pas in gebruik genomen wanneer een attest zonder inbreuken wordt voorgelegd aan de brandweer. Bij gebruik van bestaande elektrische installaties (werfkasten, huishoudelijke installaties, e.d. ) < 40 ampère dient geen aparte elektrische keuring plaats te vinden. De bestaande installatie dient conform de geldende wettelijke reglementering te zijn. Het elektrische keuringsattest van een private woning mag maximum 25 jaar oud zijn. Voor een werfkast bedraagt deze termijn 5 jaar.


Hoofdstuk 8: Varia


Decoratie
Artikel 8.1
Alle aangebrachte versieringen mogen geen bijzonder risico voor de (brand)veiligheid met zich meebrengen. Het gebruik van brandbare versieringen in feesttenten en gebouwen is verboden.
Artikel 8.2
Versieringen mogen nergens de vrije doorgang beperken (noch in de breedte, noch in de hoogte). Vrije doorgang voor personen = 200 cm hoog (flappen van tenten). Vrije doorgang voor de hulpdiensten = 4 m breed en 4 m hoog (spandoeken).
Artikel 8.3
Decoratie moet minimaal 60 cm verwijderd zijn van de warmtebronnen.
Artikel 8.4
Kerstbomen zijn binnen toegelaten als decoratie op voorwaarde dat:
· de kerstboom een kluit heeft (of brandvertragend is bij valse bomen)
· deze bomen niet opgesteld staan aan de uitgang of in de vluchtwegen
Artikel 8.5 Pyrotechnisch materiaal & special effects
Het gebruik van pyrotechnisch materiaal of speciale effecten mag geen bijkomende brandrisico’s veroorzaken.
Artikel 8.6 Ballonnen
Thaise lampion is verboden.

Deel 2: Specifieke voorwaarden:

Hoofdstuk 9: Gebouwen


Artikel 9.1
Gebouwen die in dagelijks gebruik dienen als horecazaak moeten voldoen aan het zonaal horecareglement en beschikken over een recente brandweerkeuring zonder opmerkingen (maximaal 5 jaar oud).
Artikel 9.2
Gebouwen die in dagelijks gebruik geen dienst doen als horecazaak moeten voldoen aan de eisen opgesteld in de algemene voorwaarden van dit reglement. Deze gebouwen dienen voorafgaand aan het evenement gekeurd te worden door de brandweer op basis van het zonaal evenementenreglement. De brandweer kan in functie van het risico bijkomende voorwaarden opleggen. Deze keuring is dan op zijn beurt 5 jaar geldig.


Hoofdstuk 10: Feesttenten


Artikel 10.1
Bij de opstelling van de tent(en) dient er rekening gehouden te worden met de aanwezigheid van ondergrondse en bovengrondse leidingen zoals hoogspanning, aardgas, windmolens, stellingen, lichtmasten, bomen, enz.
Artikel 10.2
De organisator moet een tentboek kunnen voorleggen waarin volgende punten worden vermeld:
o Naam leverancier , fabrikant
o Naam van eigenaar of verhuurder
o Constructieve berekening en beschrijving van de tent
o Vermelding of er extra gewicht in mag hangen en waar en hoe deze bevestigd mag worden
o Vermelding tot welke weerssituatie (wind, sneeuw, …) verblijf in de tent veilig is
o Tekening van de tent in maximale vorm en alle tussenvormen
o Conformiteitsverklaring van brandgedrag tentdoek
o Vermelding of de masten al of niet verankerd moeten worden.
Artikel 10.3
Feesttenten moeten bestaan uit moeilijk ontvlambare materialen. Om dit te bewijzen moet een attest worden voorgelegd. De volgende attesten worden aanvaard: A2 , M2 , Europese brandklasse C s1 d0 of beter, DIN 4102 klasse B1, Amerikaans norm CPAI 84 of NFPA 701,… andere attesten kunnen in overweging genomen worden.
Artikel 10.4
De donkere ruimtes rondom de feesttent en de eventuele vluchtwegen naar de openbare weg moeten verlicht zijn
Artikel 10.5
De brandweer adviseert om vaste deurconstructies te gebruiken voor alle uitgangen en nooduitgangen die door het publiek gebruikt worden.
Artikel 10.6
Uitgangen moeten steeds vrij zijn. Spantouwen en hun bevestigingspunten mogen de evacuatie niet hinderen.
Artikel 10.7
Opslagplaatsen voor brandstoffen en gasflessen dienen zich steeds buiten de tenten te bevinden.
Alle gasflessen, zowel lege als reserve flessen, worden op een veilige locatie opgeslagen met in acht name van:
o de locatie is afgesloten voor publiek en voorzien van voldoende verluchting;
o de gasflessen dienen beschut te worden tegen inwerking van zonnestralen, warmtestraling, convectie en conductie van verbruikstoestellen;
o de gasflessen moeten op minstens 3 meter afstand geplaatst worden van kelderopeningen, rioolmonden, en andere lager gelegen gronden of lokalen zodanig dat ophoping van gassen vermeden wordt;
o conventionele pictogrammen van open vuur – en rookverbod worden voorzien;
o lege gasflessen worden gescheiden van volle;
o de gasflessen worden voorzien van een inrichting die het omvallen belet;
o maximum te stockeren hoeveelheid: 300 liter tot vloeistof verdicht gas;
o opslag van lege flessen gebeurt steeds met gesloten afsluiter;
o de uiteindelijke toewijzing van een stockageplaats dient aangegeven te worden op het inplantingsplan;
o De afsluiters van de gasflessen dienen altijd bereikbaar te zijn
Artikel 10.8 Luchtkanonnen
In een tent is het gebruik van direct gestookte hete luchtkanonnen verboden. Het verbrandingstoestel moet buiten de tent op een veilige en afgeschermde plaats opgesteld
worden. De rugzijde of de zijkanten van warmte blazers moeten minstens 1 m verwijderd zijn van het tentzeil of brandbare materialen. Wanneer de uitblaaslucht warmer is dan 40°C, moet de afstand tussen elke uitblaasmond en een brandbare stof minstens 2 meter bedragen.
Artikel 10.9 Buitenverwarmingstoestellen
Buitenverwarmingstoestellen moeten op een voldoende afstand van brandbare stoffen en materialen opgesteld staan of er zodanig van afgezonderd zijn dat brandgevaar of aanraking voorkomen wordt. Deze toestellen moeten veilig opgesteld zijn en mogen de ontruiming niet belemmeren. Ieder verbruikstoestel moet een CE markering bezitten.
Bij het gebruik van mobiele verwarmingstoestellen op gas moeten deze voorzien zijn van:
· een goed zichtbare gasafsluitkraan binnen handbereik,
· een vlambeveiliging, waarbij de gastoevoer naar de branders automatisch wordt afgesloten van zodra de vlam uitgaat,
· een omvalbeveiliging, waarbij de gastoevoer automatisch wordt afgesloten wanneer het toestel omvalt,
· de gaskraan moet uitgerust zijn van een “laagstand”-ontsteker, waardoor het toestel enkel kan aangezet worden bij laagstand, d.i. een stand waarbij de gastoevoer niet volledig open staat,
De feesttent moet beschikken over voldoende rechtstreekse buitenverluchting.
Artikel 10.10
Een friteuse en een kook- of verwarmingstoestel met open vlam is toegelaten indien het keukencompartiment volledig is afgeschermd met brandvertragend materiaal (doeken, zeilen minimaal A2, M2, C s1 d0 of beter)
Artikel 10.11
Open vuur in of nabij de tent(en) is verboden. De aanwezigheid van sfeerkaarsen (stabiele ondergrond/ onbrandbaar omhulsel) is op de tafels toegestaan.
Artikel 10.12 Pyrotechnisch materiaal & special effects
Het gebruik van pyrotechnisch materiaal of speciale effecten mag geen bijkomende brandrisico’s veroorzaken.


Hoofdstuk 11: Standen/eetkramen/foodtrucks


1 Algemeen


Artikel 11.1
Verwarmingstoestellen zijn toegestaan op voorwaarde dat ze elektrisch en/of op gas zijn
Artikel 11.2
Verwarmingstoestellen moeten zo worden opgesteld, dat onopzettelijk contact van personen, in het bijzonder kinderen, en omstoten, onmogelijk is. Deze toestellen zijn minstens 60 cm verwijderd van elk brandbaar materiaal.
Artikel 11.3
Alle standen en kramen moeten op minimaal 80 cm van mogelijke gevels of uitkragingen (trappen, dorpels) geplaatst worden.
Artikel 11.4
Aaneengesloten rijen van standen en kramen moeten minimaal om de 30 m onderbroken worden. De minimale doorgang tussen de twee rijen moet dan 1.2 m bedragen
Artikel 11.5
Bij het gebruik van gasflessen moeten minimaal volgende maatregelen gerespecteerd worden:
o Gasflessen dienen gekeurd te zijn (de gangbare geldigheid van een gasfles is 10 jaar) en worden voorzien van een adequate ontspanner (propaan, butaan). Alle gasflessen moeten steeds rechtop staan en worden vastgemaakt zodat omvallen onmogelijk is.
o De gasflessen die in gebruik zijn, worden bij voorkeur buiten opgesteld (uit de zon). Indien dit omwille van technische redenen niet mogelijk is, moet er steeds een lage verluchting voorzien worden om ophoping van gassen te vermijden.
o Niet-gebruikte flessen worden steeds in openlucht en in een afgebakende zone opgesteld. Lege en volle flessen worden van elkaar gescheiden.
o Reserveflessen moeten buiten de tenten/eetkramen op een voor het publiek afgeschermde plaats( kan bv achter een tent zijn) bewaard worden. De hoeveelheid reserveflessen moet beperkt blijven tot het dagverbruik (max. 1 per gaspit, maximaal 3 in totaal).
o Gastoevoerleidingen moeten zich in goede staat bevinden, mogen maximaal 5 jaar oud zijn, hebben bij voorkeur een maximum lengte van 2 m en dienen met spanbeugels bevestigd te worden.
o Voor gebruiksinstallaties op butaan of propaan mogen geen andere slangen gebruikt worden dan deze die aanvaard zijn voor vloeibaar gemaakte petroleumgassen in de gasfase. Op de slangen zijn leesbare, onuitwisbare markeringen aangebracht met maximum 1 meter afstand tussen elke markering. Bij deze markeringen staat tenminste de waarde van de maximale werkdruk (min. 15 bar), alsook het fabricagejaar, het merk of logo van de fabrikant en de aard van het gas waarvoor de slang mag gebruikt worden. Meer info te vinden op de website: www.febupro.be


2 Eetkramen


Artikel 11.6
Eetkramen binnen een gebouw worden niet toegestaan. Enkel in een daarvoor speciaal voorziene keuken kan er worden gekookt. Catering (warm houden) van reeds bereid voedsel wordt wel toegelaten in gebouwen.
Artikel 11.7
De tenten waarin eetkramen zijn ondergebracht moeten bestaan uit moeilijk ontvlambaar materiaal. Om dit te bewijzen moet een attest worden voorgelegd. De volgende attesten worden aanvaard: A2 , M2 , Europese brandklasse C s1 d0 of beter , DIN 4102 klasse B1, Amerikaans norm CPAI 84 of NFPA 701. Indien het gaat om een zogenaamde partytent of een niet geattesteerde tent (maximale afmeting 5m op 5m) moet deze tent niet voldoen aan deze eisen op voorwaarde dat ze langs minimaal 2 zijden geopend zijn (zeilloos) en er geen obstakels geplaatst zijn in deze openingen.
Artikel 11.8
Een kooktoestel (friteuse, bakplaat, bbq…) moet zo worden opgesteld dat, onopzettelijk contact van personen, in het bijzonder kinderen en omstoten, onmogelijk is. Het toestel moet ten minste 1.2 m van brandbare materialen en gebouwen worden geplaatst of er zodanig van worden afgescheiden dat brandgevaar wordt voorkomen. De kooktoestellen moeten worden opgesteld op een onbrandbare plaat (pleisterplaat, metaal,…)
Artikel 11.9
Bij een barbecue is het gebruik van vloeibare brandstoffen verboden.
Artikel 11.10
Elke frituurpan, BBQ, bak- en braadtoestel moet voorzien zijn van een metalen deksel of een voldoend groot branddeken ter beschikking hebben.
3 Foodtrucks
Artikel 11.11
Foodtrucks dienen op een veilige afstand ten opzichte van gebouwen en omliggende constructies opgesteld te worden om brandoverslag te vermijden.
Artikel 11.12
De elektrische- en/of gasinstallatie van een foodtruck dient jaarlijks gekeurd te worden door een erkende dienst voor technische controle. Een afschrift van dit verslag dient aanwezig te zijn in het voertuig.


Hoofdstuk 12: Kampvuur


Artikel 12.1
Er mag enkel onbewerkt hout gebruikt worden. De hoeveelheid dient beperkt gehouden te worden. Het verbranden van goederen (autobanden, rubber enz.) die giftige dampen en een enorme rookontwikkeling tot gevolg hebben is verboden.
Artikel 12.2
Het gebruik van brandversnellers (benzine e.d.) voor het aansteken van het vuur wordt verboden.
Artikel 12.3
De minimale afstand van het kampvuur tot begroeiing bedraagt 25 m. De minimale afstand tot huizen bedraagt 100 meter.
Artikel 12.4
De brandhaard mag zich niet verder dan 60 m bevinden van een plaats waar de brandweervoertuigen zich kunnen opstellen.
Artikel 12.5
De persoon die het vuur aansteekt mag geen snel brandbare kledij dragen (vb: polyester houdende kledij,..)
Artikel 12.6
Rond het vuur wordt een zone van tenminste 2 m vrijgemaakt van alle takken, twijgen, dode bladeren en van ieder brandbaar materiaal. Er kan best een stuk uitgegraven worden om dit te bekomen. Indien men niet uitgraaft, moet het gras op regelmatige tijdstippen bevochtigd worden
Artikel 12.7
De voorraad te verbranden hout of bomen wordt opgeslagen op minimum 8 m van de vuurhaard om overslag van het vuur te vermijden.
Artikel 12.8
De organisator dient alle maatregelen te nemen zowel in de hem toegewezen ruimte als in de onmiddellijke omgeving teneinde te voorkomen dat het publiek getroffen zou worden door gensters van de hout- of kerstboomverbranding.
Artikel 12.9
De toeschouwers dienen op een veilige afstand te blijven van de houtverbranding. Het kwadraat van de hoogte van de houtstapel is de vuistregel
Artikel 12.10
De hoogte en grondoppervlakte van de houtstapels moet, in functie van de locatie en omgeving, beperkt blijven om brandoverslag te vermijden.
Artikel 12.11
De organisator dient de verbranding af te lasten indien de weersomstandigheden niet gunstig zijn en de verbranding een te groot gevaar betekent voor het publiek en de omgeving (vb. neerkomen van vuurgensters op daken of in het publiek). Bij windsterkte hoger dan 4 beaufort
(20 – 28 km/uur) worden geen kampvuren toegestaan.
Artikel 12.12
De organisator voorziet minimaal 2 bluséénheden van het type 6 kg ABC poeder of 6 liter AFFF waterschuim (conform de normenreeks EN 3), enkele schoppen en emmers gevuld met water of een waterslang. Best wordt een blusploeg opgericht zodat op een correcte en veilige manier met de blustoestellen wordt omgegaan.
Artikel 12.13

De verbranding staat permanent onder toezicht van de verantwoordelijke organisator tot volledige uitdoving van het vuur. Na de uitdoving van het vuur worden de vuurresten zorgvuldig met aarde of zand bedekt of overvloedig met water overgoten. De organisator doet een controleronde om hierop toe te zien.
Artikel 12.14
De organisator dient eveneens te beschikken over een telefoontoestel (of GSM) voor een eventuele melding aan de brandweer.
Artikel 12.15
De hout- of kerstboomverbranding mag geen enkele invloed hebben op de evacuatie van de in de omgeving liggende gebouwen.
Artikel 12.16
De omwonenden van het terrein waarop de verbranding plaatsvindt, worden door de organisator tijdig in kennis gesteld van de activiteit.
Artikel 12.17
Er moet minimaal 1 verbandkist (EHBO) aanwezig zijn. Hierin wordt medisch materiaal voorzien voor de behandeling van brandwonden.
Artikel 12.18
De organisator moet in het bezit zijn van de toelating van de burgemeester voor het maken van een open vuur.
Artikel 12.19
Bij extreme droogte dient de brandweer te worden geraadpleegd voor de aanvang van het evenement.


Hoofdstuk 13: Vuurkorven


Artikel 13.1 Algemeen
Vuurkorven met een diameter groter dan 60 cm of hoger dan 90 cm - dit is groter dan een 208 liter of 55 gallon olievat - zijn niet toegestaan.
Artikel 13.2 Opstelling vuurkorf
· Een vuurmand moet zodanig worden opgesteld dat ze niet kan worden omgestoten
· Ze moet op voldoende afstand (ten minste 1.2 meter) van brandbare materialen en gebouwen worden geplaatst of er zodanig van worden afgescheiden dat brandgevaar wordt voorkomen.
· De ondergrond waarop de vuurkorf staat moet vrij zijn van brandbare materialen
· De vuurkorf moet zodanig worden opgesteld of afgeschermd dat onopzettelijk contact van personen, en in het bijzonder kinderen, met de vuurkorf of het vuur onmogelijk is
· De vuurkorf mag niet worden opgesteld in de vrije doorgang
· Een vuurkorf is verboden in een tijdelijke inrichting (kraam, tent, container, wagen, kermisexploitatie, podium, tribune of gelijkaardig).
Artikel 13.3 Brandstof
Slechts onbehandeld hout of een andere vaste natuurlijke brandstof, zoals steenkool of houtskool, is toegestaan. De opslag moet steeds buiten het bereik van het publiek gebeuren. De opslagplaatsen moeten vlot bereikbaar zijn voor de brandweer.
Artikel 13.4
Per groep van 4 vuurkorven dient er ten minste 1 brandblusser (6 kg ABC poeder of 6 liter AFFF waterschuim, conform de normreeks EN 3) beschikbaar zijn. Deze brandblusser komt bovenop de verplichte snelblusser vermeld in hoofdstuk 5 van dit reglement. In functie van het risico kan de brandweer bijkomende blusmiddelen opleggen.
Artikel 13.5
Bij extreme droogte dient de brandweer te worden geraadpleegd voor de aanvang van het evenement.
Meer info te vinden op de website: https://www.meteo.be/nl/weer/waarschuwingen/uitleg
Artikel 13.6
Bij een windsterkte hoger dan 4 beaufort (windsnelheden tussen 20 en 28 km/uur) zijn vuurkorven verboden. Meer info te vinden op de website: https://www.meteo.be/nl/weer/waarschuwingen/uitleg


Hoofdstuk 14: Fakkels


Op een vaste plaats opgesteld

Artikel 14.1
Houders van sfeerverlichting moeten zodanig worden opgesteld dat ze niet kunnen worden omgestoten. Deze moeten op ten minste 1,2 m van brandbare materialen en gebouwen wordengeplaatst of er zodanig van worden afgescheiden dat brandgevaar wordt voorkomen. De ondergrond moet vrij zijn van brandbare materialen.
Artikel 14.2
Sfeerverlichting op basis van verbranding moet zodanig worden opgesteld, of afgeschermd, dat onopzettelijk contact van personen en in het bijzonder kinderen, met de houder of het vuur onmogelijk is. De houder mag niet worden opgesteld in de vrije doorgang. Het gebruik van vloeibare brandstoffen is verboden.
Artikel 14.3
De ondergrond waarop de kaars of fakkel staat moet vrij zijn van brandbare materialen Bij voorkeur wordt ze op een brandvrije plaat geplaatst (vb: ijzer of pleisterplaat)
Artikel 14.4
Fakkels mogen nooit onbeheerd achterblijven en moeten steeds bij het einde van het evenement worden gedoofd. De organisator voert een controle uit op het einde van het evenement.
Artikel 14.5
Per groep van 8 fakkels dient er ten minste 1 brandblusser (6 kg ABC poeder of 6 liter AFFF waterschuim, conform de normreeks EN 3) beschikbaar zijn. Deze brandblusser komt bovenop de verplichte snelblusser vermeld in hoofdstuk 5 van dit reglement. In functie van het risico kan de brandweer bijkomende blusmiddelen opleggen.
Artikel 14.6
Bij extreme droogte dient de brandweer te worden geraadpleegd voor de aanvang van het evenement.
Meer info te vinden op de website: https://www.meteo.be/nl/weer/waarschuwingen/uitleg
Artikel 14.7
Bij een windsterkte hoger dan 4 beaufort (windsnelheden tussen 20 en 28 km/uur) zijn fakkels verboden. Meer info te vinden op de website: https://www.meteo.be/nl/weer/waarschuwingen/uitleg


Op wandelingen en fakkeltochten


Artikel 14.8

De organisator doet het nodige opdat onopzettelijk contact van personen, en in het bijzonder kinderen, met het vuur wordt vermeden.
Artikel 14.9
Sfeerverlichting op basis van verbranding is verboden in een tijdelijke inrichting (kraam, tent, container, wagen, kermisexploitatie, podium, tribune of gelijkaardig) die publiek toegankelijk is.
Fakkels zijn niet toegelaten in publiek toegankelijke inrichtingen.
Artikel 14.10
Het gebruik van vloeibare brandstoffen is verboden.
Artikel 14.11
Tijdens de wandeling, tocht of manifestatie wordt door een medewerker een branddeken en materiaal (EHBO koffer) voor het verzorgen van kleine brandwonden meegedragen.
Artikel 14.12
Met het oog op het melden van brand of een ongeval moet tijdens de wandeling, tocht of manifestatie door een medewerker een mobiel telefoontoestel worden meegedragen. De medewerker heeft de oproepnummers van brandweer en ziekenwagen (112), politie (101), en eventuele andere hulpdiensten (EHBO-medewerker van het evenement) ter beschikking. De medewerker is op de hoogte van de te volgen route en de verschillende locaties die worden
aangedaan.
Artikel 14.13
Op de plaats waar de wandeling, tocht of manifestatie wordt gevormd, de plaatsen waar langdurig halt wordt gehouden, en op de plaats waar ze wordt ontbonden, moet ten minste 1 brandblusser, (6 kg poeder, 6 liter AFFF waterschuim conform de normenreeks EN 3) beschikbaar zijn. In functie van het risico kan de brandweer bijkomende blusmiddelen opleggen.
Artikel 14.14
Op de plaats waar de wandeling, tocht of manifestatie wordt ontbonden moet minstens één bak gevuld met water of zand ter beschikking staan waarin de sfeerverlichting kan worden gedoofd en minstens één metalen emmer of container voorzien van een deksel waarin de resten van de gedoofde sfeerverlichting kunnen worden verzameld.
Artikel 14.15
Na afloop van de wandeling, tocht of manifestatie wordt door de organisator een rondgang uitgevoerd. Alle sfeerverlichting moet worden gedoofd en de resten van de gedoofde
sfeerverlichting moeten worden verwijderd.
Artikel 14.16
Er mag geen sfeerverlichting op basis van verbranding onbeheerd worden achtergelaten.
Artikel 14.17
Bij extreme droogte dient de brandweer te worden geraadpleegd voor de aanvang van het evenement
Meer info te vinden op de website: https://www.meteo.be/nl/weer/waarschuwingen/uitleg
Artikel 14.18
Bij een windsterkte hoger dan 4 beaufort (windsnelheden tussen 20 en 28 km/uur) zijn fakkeltochten verboden.
Meer info te vinden op de website: https://www.meteo.be/nl/weer/waarschuwingen/uitleg


Hoofdstuk 15: Campings (> 50 personen)


Artikel 15.1
De tenten moeten worden opgesteld in vakken van 20 meter op 20 meter op maximaal 60 meter van een opstelplaats voor de brandweer. Tussen deze vakken is minimaal 4 meter vrije ruimte gelaten.
Artikel 15.2
Het gebruik van individuele gasvuren, kookgelegenheden, BBQ en straalverwarming is verboden. De organisatie mag een centrale kookplaats ter beschikking stellen op voorwaarde dat deze is uitgerust met minimaal 1 brandblusser (6 kg ABC poeder, 6 liter AFFF waterschuim conform de normenreeks EN 3) en steeds onder toezicht staat van een verantwoordelijke.
Artikel 15.3
Er dient minimaal 1 bluspost aanwezig te zijn met 3 brandblussers (6 kg ABC poeder, 6 liter AFFF waterschuim conform de normenreeks EN 3) en een branddeken.


Hoofdstuk 16: Vuurwerk


Algemeen


Artikel 16.1
Vuurwerk wordt alleen afgestoken door erkende vuurwerkmeesters, hierna technisch verantwoordelijke genoemd.
Artikel 16.2
De technisch verantwoordelijke en de organisator van het vuurwerk moeten een wettelijke aansprakelijkheidsverzekering afsluiten. Geen van beiden mogen minderjarig zijn. Een afschrift van de verzekering of van het aanhangsel moet, samen met het planschema waarvan sprake in
artikel 16.3 , ingediend worden.
Artikel 16.3
De technisch verantwoordelijke moet een planschema van de veiligheidszone opstellen met de inventaris van de voorwerpen, gebouwen, installaties, planten, materialen,… die beschadigd kunnen worden door de normaal te voorziene neerslag van het vuurwerk of die vuur kunnen vatten bij contact met brandende deeltjes. De juiste plaatsing van al het vuurwerk, waarbij elk kaliber aangegeven wordt, en van de brandblusapparaten worden eveneens aangeduid op het planschema. Het planschema is getekend op schaal (1/500) en is vergezeld van de volgende inlichtingen:
· datum van het vuurwerk
· naam, leeftijd en woonplaats van de organisator van het vuurwerk (eventuele opdrachtgever)
· naam, leeftijd en woonplaats van de technisch verantwoordelijke van het vuurwerk
· naam, leeftijd en woonplaats van de operator(en) van het vuurwerk
· de beschrijving van het pyrotechnisch materieel dat gebruikt zal worden. Deze beschrijving omvat:
· de naam van het vuurwerk
· het gewicht en de aard (indien gekend) van het pyrotechnisch materieel
· het kaliber
· de straal van de neerslag
· de maximale hoogte van het materieel
· de naam en het adres van de leverancier
· de datum en het uur van het vuurwerk
· het afschrift van de wettelijke aansprakelijkheidsverzekering of van het aanhangsel
· de machtiging van het bestuur der Luchtvaart
http://www.mobilit.belgium.be/nl/luchtvaart/luchtruim/activiteiten/
Dit plan/schema en de bijgevoegde documenten moeten gedateerd en ondertekend worden door de technisch verantwoordelijke en de organisator van het vuurwerk.
Artikel 16.4
Er dient een risicoanalyse te worden opgesteld. Deze moet één week op voorhand, samen met het plan, overgemaakt worden aan de brandweer.
Artikel 16.5
Uiterlijk twee dagen voor het vuurwerk moet een schriftelijk bericht bezorgd worden aan de personen die in de veiligheidszone wonen om hen te verzoeken de dakramen te sluiten en kwetsbaar materieel (tenten enz.) te beschutten.
Artikel 16.6
De organisator stelt een verbanddoos (bij voorkeur een EHBO post) ter beschikking voor het verlenen van de eerste zorgen. Bijzondere aandacht moet besteed worden aan het materiaal voor het behandelen van brandwonden.
Artikel 16.7
Het afsteekterrein is de zone waar vuurwerk wordt afgestoken. Deze zone moet tijdens de
opbouw tot en met de afbraak vrijgemaakt zijn van:
o publiek
o brandbare materialen
o spoor- en ander verkeer.
o ADR voertuigen
De technische verantwoordelijke en zijn assistent zijn de enige die zich in deze zone mogen begeven. Binnen deze perimeter mag er geen bewoning zijn.
Artikel 16.8
De veiligheidszone is de zone waar er mogelijke vuurwerkneerslag is bij normale werking. Deze zone moet tijdens de show vrijgemaakt zijn van:
o Publiek
o brandbare materialen
o spoor- en ander verkeer
o ADR voertuigen
Personeel die deelneemt aan de show mag zich in deze zone begeven alsook de technisch verantwoordelijke. Binnen deze perimeter mag er bewoning zijn maar de bewoners mogen hun woning niet verlaten /betreden tijdens de show.
Artikel 16.9
Na het vuurwerk wordt het afsteekterrein en de veiligheidszone gecontroleerd op blindgangers en weigeraars.
Artikel 16.10
Indien er een elektrische installatie met lage spanning van de ontsteking is, wordt zij gecontroleerd door een erkende dienst voor technische controle (EDTC). Een afschrift van deze keuring is aanwezig.
Artikel 16.11
In de zone waar het vuurwerk is opgesteld (afsteekterrein) moeten minstens 2 brandblussers
(6 kg ABC poeder, 6 liter AFFF waterschuim conform de normreeks EN 3) extra aanwezig zijn, voorzien van het BENOR label en minder dan 1 jaar voordien gecontroleerd.


Veiligheidsafstanden


Artikel 16.12
Vuurwerk moet stabiel worden opgesteld en in een hoek van 90 ° afgeschoten. Het is toegestaan om onder een helling van maximaal 60° vuurwerk af te schieten maar dan moeten de veiligheidsafstanden met factor 1.5 verhoogd worden in de richting van de helling.
Artikel 16.13
Het afsteekterrein is een cirkelvormige zone rond de afsteekplaats met een minimale diameter van:
o 10 meter indien uitsluitend consumentenvuurwerk (F1, F2 en T1) tot ontbranding wordt gebracht
o 25 meter indien professioneel vuurwerk tot ontbranding wordt gebracht.
Artikel 16.14
Binnen een straal van 200 meter rond de afsteekplaats mag er geen bedrijf gevestigd zijn van een inrichting klasse I die door de Vlarem wetgeving als gevaarlijk, ongezond of hinderlijk aangeduid wordt, en die ofwel brandgevaar ofwel ontploffingsgevaar inhoudt. Voor ADR transport gelden dezelfde veiligheidsafstanden.
Artikel 16.15
Binnen een straal van 100 meter van de afsteekplaats mogen er geen hoogspanningskabels of landbouwbedrijven die dieren bijhouden ingepland staan.
Artikel 16.16
Bij het tot ontbranding brengen van consumentenvuurwerk type F1,F2 en pyrotechnische
artikelen van het type T1 wordt een veiligheidszone ingesteld met een diameter van:
Aard vuurwerk Minimumafstand (in
meters)
Grondvuurwerk (effect onmiddellijk bij afschieten) 15
Luchtvuurwerk met kaliber tot en met 1 inch 40
Luchtvuurwerk met kaliber vanaf 1 inch tot 2 inch 60
Bij het tot ontbranding brengen van professioneel vuurwerk wordt een veiligheidszone ingesteld met een diameter van:
Aard vuurwerk Minimumafstand (in meters)
Vuurpijlen (schietrichting schuin van het publiek af) 125
Vuurpijlen (schietrichting overig) 200
Luchtvuurwerk met kaliber vanaf 1 inch tot 2 inch 60
Tekstborden 15
Grondvuurwerk 30
Romeinse kaarsen met kaliber tot en met 2 inch 75
Mines tot en met een kaliber van 4 inch 60
Mines met een kaliber vanaf 4 inch tot en met 6 inch 100
Dagbommen kleiner dan 21 cm diameter 75
Bij het tot ontbranding brengen van Romeinse kaarsen, cakeboxen en vuurwerkbommen met een kaliber groter dan 2 inch wordt een veiligheidszone ingesteld met een diameter van:
Kaliber Minimum afstand
inch mm in meters
< 3 < 76,2 120
> 3 > 76,2 165
> 4 > 101,6 200
> 5 > 127 230
> 6 > 152,4 265


Weersomstandigheden


Artikel 16.17
Bij een windsterkte hoger dan 4 beaufort (windsnelheden tussen 20 en 28 km/uur) is het afsteken van vuurwerk verboden.
Bij extreme droogte (code rood) is afsteken van vuurwerk verboden. Bij code oranje moet de brandweer worden geraadpleegd voor eventueel bijkomende veiligheidsmaatregelen voor het afsteken van het vuurwerk.
Bij mist of andere weersomstandigheden waarbij het zicht beperkt is tot 200 meter is afsteken van vuurwerk verboden.
Meer info te vinden op de website: https://www.meteo.be/nl/weer/waarschuwingen/uitleg


Hoofdstuk 17: Podia, stellingen, geluidstoren, opblaasbare structuren
Artikel 17.1
Een stabiliteitsattest van een erkende dienst voor technische controle dient voorgelegd te kunnen worden in volgende gevallen:
o Voor podia en tribunes waarvan de valhoogte ≥ 1.2 meter bedraagt;
o Voor stellingen, constructies waarvan het hoogste punt ≥ 3.5 meter bedraagt;
De toegestane windbelasting en draagvermogen moeten in het keuringsverslag vermeld worden.
Artikel 17.2
Voor alle opblaasbare structuren gelden volgende aandachtspunten:
o De oppervlakte moet voldoende groot zijn om het toestel te plaatsen;
o De ondergrond voldoende vlak zijn;
o Manier van verankeren moet worden aangegeven + verankeringspunten aanwezig;
o Gegevens bekend van de maximale windsnelheid waarbij het toestel veilig kan gebruikt worden;
o Type blazer voor de goede werking van het toestel moet aanwezig zijn;
o Heeft het toestel een conformiteitattest met de norm EN 14960
o Onder permanent toezicht staan van een verantwoordelijke
Artikel 17.3
Metalen frames voor de opbouw van verlichting moeten voorzien zijn van een aarding.
Artikel 17.4
Nabij elke techniektoren en elk podium groter dan 20 m² moet ten minste één 5kg CO2 of 6kg ABC poederblusser beschikbaar zijn. In functie van het risico kan de brandweer bijkomende blusmiddelen opleggen.
Artikel 17.5
Op een podium mogen geen brandbare materialen, materieel, apparatuur of warmtebronnen opgeslagen of opgesteld worden. Er mag enkel geluids- of verlichtingsapparatuur tot maximaal 1 m diepte vanaf de rand van een podium- of tribunevloer onder een podium- of tribunevloer
staan. Open vuur is verboden.
Artikel 17.6
De bekleding van het podium dient uit niet-ontvlambare materialen te bestaan. Hiervoor moeten
de nodige attesten kunnen voorgelegd worden
Artikel 17.6
De geluidsinstallaties op het podium moeten kunnen gebruikt worden als veiligheidsomroepinstallatie


Hoofdstuk 18: Carnavalstoeten


Artikel 18.1
Het parcours moet op voorhand gekend zijn en doorgesproken met alle veiligheidsdiensten.
Artikel 18.2
Iedere praalwagen moet beschikken over minimaal één 5kg CO2 of 6kg ABC poederblusser.
Artikel 18.3
De extra aangebrachte elektrische circuits mogen aangesloten worden op een elektrogeengroep of elektrische batterij.
Artikel 18.4
Er dient een verantwoordelijke te worden aangesteld voor het vullen van de elektrogeengroep.
Deze verantwoordelijke gebruikt voor het vullen een veiligheidskan. Bij het vullen van de elektrogeengroep wordt deze stilgelegd.
Artikel 18.5
Vuurwerk, open vuur en warmtebronnen zijn verboden op de wagens.
Artikel 18.6
Bij het bouwen van de praalwagen maakt men zoveel mogelijk gebruik van niet- of moeilijk brandbare materialen.


Hoofdstuk 19: Kermissen


Kermistoestellen Type A (sneller dan 10 m/s of een hoogte hoger dan 5 meter):
o Een risicoanalyse uitgevoerd door een geaccrediteerd organisme.
o Een jaarlijkse onderhoudsinspectie uitgevoerd door een onafhankelijk organisme. (jaarlijks, dus maximum 1 jaar geldig!)
o Ten minste eenmaal per drie jaar een periodiek nazicht uitgevoerd door een geaccrediteerd
organisme.
o Een opstellingsinspectie uitgevoerd door een onafhankelijk organisme. (die moet gebeuren telkens nadat het kermistoestel werd gemonteerd dus na de montage
Kermistoestellen Type B (= niet type A):
o Een risicoanalyse uitgevoerd door een onafhankelijk organisme.
o Een jaarlijkse onderhoudsinspectie uitgevoerd door een technisch competente persoon. (jaarlijks, dus maximum 1 jaar geldig!)
o Ten minste eenmaal per tien jaar een periodiek nazicht uitgevoerd door een onafhankelijk organisme.
o Een opstellingsinspectie uitgevoerd door de uitbater, eventueel bijgestaan door derden, aan de hand van een montageblad opgesteld door een technisch competent persoon dus na de montage.


Deel 3: Slotbepalingen


Hoofdstuk 20: Algemeen


1. Aanvragen
Alle aanvragen moeten uiterlijk 6 weken voor de aanvang van het evenement worden ingediend bij evenementenloket van de stad of gemeente.
2. Controles
Controles op de toepassing van dit reglement gebeuren steekproefsgewijs of op aanvraag van de burgemeester en/of organisatie. Het zonaal retributiereglement is van toepassing op deze controles.
3. Afwijkingen
Onverminderd de bepalingen van het ARAB en de Codex of andere wettelijke bepalingen kan de burgemeester, indien het onmogelijk is te voldoen aan een of meerdere specificaties van het zonaal evenementenreglement, afwijkingen toestaan. Alternatieve oplossingen moeten een veiligheidsniveau bieden dat ten minste gelijk is aan het niveau vereist in de voorschriften.
De vraag tot het bekomen van een afwijking, in te dienen bij de burgemeester, dient duidelijk gemotiveerd te zijn. Gedetailleerde plannen, een verklarende nota, de te nemen bijkomende veiligheidsmaatregelen enz. dienen bijgevoegd. Afwijkingen kunnen alleen toegestaan worden mits een gunstig advies van de brandweer.
4. Sluiting
De burgemeester kan de sluiting of stopzetting bevelen van de inrichting.
5. Inwerkingtreding
Onderhavig reglement treedt in werking met ingang van datum van goedkeuring door de
zoneraad en de individuele gemeenteraden.